13.
Met een wat zenuwachtig en bezwaard gevoel belt Karim de volgende ochtend bij Lenne aan. Hij haalt haar bijna elke dag op. Ze zijn de enige twee uit de klas die van deze kant moeten komen en zelf vinden ze het heel vanzelfsprekend om samen op te lopen, maar op school worden ze er wel eens mee gepest. ‘Ha, Lenne is op Karim!’ roepen hun klasgenoten dan, of Karims vrienden gillen: ‘Hé Karim, wanneer gaan jullie nou eens zoenen?’ Lenne en Karim trekken zich daar meestal niets van aan. Hun ouders zijn in de loop der tijd ook bevriend geraakt en Lenne en Karim zien elkaar daardoor vaak op feestjes en verjaardagen en ze zijn zelfs wel eens met beide gezinnen op vakantie geweest.
Het gevoel dat hij nu heeft, heeft Karim dan ook nooit eerder gehad. Natuurlijk hadden ze zo af en toe wel eens ruzie, Lenne en hij. Maar dat was nooit zo heel ernstig en het duurde ook nooit lang.
Maar dit is geen ruzietje, dit is iets anders. En Karim is bang, hij heeft een angstig voorgevoel. Niet eens zozeer omdat hun vriendschap misschien op het spel staat, meer omdat hij vreest dat Lenne gevaar loopt. Hij zou haar willen beschermen, maar voelt zich daarvoor veel te nietig. Bovendien heeft hij, na gistermiddag, het vermoeden dat Lenne hem af zal wijzen.
Als het niet om zulke vreemde zaken ging, dan zou hij de hulp van een volwassene inroepen. Maar aan wie zou hij het moeten vragen? Aan zijn vader? ‘Zeg papa, ik geloof dat Lenne door een paar heksen achternagezeten wordt.’ Hij zou binnen een paar seconden een thermometer in zijn gat krijgen om te kijken of hij soms koorts had. Aan de meester dan? Nee, die zou lachen en zeggen: ‘Och jochie, hebben mijn mooie verhalen je zoveel angst aangejaagd?’
Marit doet de deur open. ‘Lenne is al weg,’ deelt ze Karim verontschuldigend mee. ‘Hè bah, hebben jullie nou echt ruzie? Is Lenne vervelend tegen je? O, dat kind kan soms van die buien hebben! Ik zal haar er vanmiddag wel eens op aanspreken, Karim.’
‘O, dat hoeft niet hoor,’ murmelt Karim en hij maakt zich snel uit de voeten, vóór Marit hem kan gaan vragen waar de ruzie eigenlijk over gaat.
Lenne zal toch niet over de hei naar school gegaan zijn, borrelt er een gedachte bij Karim omhoog, net na dat enge gedoe met die knikker? Of wat het dan ook voor ding moge zijn. Ja, wat ís het eigenlijk? Zou het zoiets zijn als waarzegsters hebben, zo’n glazen bol? Maar die zijn toch altijd veel groter? Karim heeft daar eigenlijk nooit in geloofd, in die vrouwen op kermissen die beweren je toekomst te kunnen voorspellen. Nou ja, hij geloofde ook nooit in heksen. Of is het zomaar een mooi speeltje dat de vrouw met het witte haar Lenne cadeau heeft gedaan om haar voor zich te winnen? ‘Misschien zit ze gewoon een beetje bij Lenne te slijmen,’ mompelt Karim met een boosaardig gezicht. Het is in ieder geval meer dan zomaar een glazen balletje, daar is Karim zeker van. Die vreemde stralen die als felgroene laserlichten door de kamer dansten als een op hol geslagen discoverlichting, en dat alles uit één zo’n klein groen bolletje, dat was niet normaal. En de wijze waarop het Lenne hypnotiseerde, dat was om akelig van te worden. Karim had nog nooit iemand op zo’n manier binnen een paar tellen van persoonlijkheid zien veranderen. Karim blijft even staan. Hij meent plotseling te begrijpen hoe het zit: de groene bal is zodanig behekst, dat hij de ontvanger van het geschenk in de ban brengt van de gever. Karim slikt moeizaam. Dat zou betekenen dat Lenne nu onder invloed staat van de vrouw met de witte haren! Zou ze Lenne er ook mee kunnen roepen? Hij kijkt opzij, naar de heksenhei. Misschien is het al gebeurd, misschien heeft de witte heks Lenne tot zich geroepen. Ik was te laat, denkt Karim, ik kwam te laat bij Lennes huis vanochtend. Ze was al weg. Dan is het ook mijn schuld als ze nu verdwenen is! Of zou er nog niets gebeurd zijn? Hij zet het op een rennen. Naar school, kijken of Lenne er nog wel is!
Als hij het schoolplein op rent, gaat de bel al. Karim sprint in één ruk door naar binnen, de gangen door, tot aan de deur van zijn klaslokaal. Zijn blik valt op de kapstokken. Lennes jas, waar is Lennes jas? Met een zucht van opluchting laat Karim zich tegen de muur aan vallen als hij hem ziet hangen. Gelukkig, hij is er. En Lenne zit gewoon in het klaslokaal, keurig op de voorste rij, waar ze altijd zit.
In de pauze merkt Karim dat zijn opluchting te vroeg kwam. Lenne hangt lusteloos op een muurtje en wil met niemand praten. Ze schijnt het dagelijkse gebabbel totaal oninteressant te vinden. Er zitten een paar kinderen naast haar, onder wie Malika, met wie ze toch altijd goed bevriend is geweest. Ze wisselt geen woord met hen, alleen af en toe een lijzig ‘hmmm’ of ‘ach’. Haar ogen dwalen voortdurend rond, het schoolplein af, alsof ze veel liever ergens anders zou willen zijn.
Tussen de middag krijgt Lenne een ferme uitbrander van een overblijfjuf, omdat ze aan een tafeltje haar boterhammen zit te verkruimelen als een klein, vervelend kind.
Karim ziet de blik waarmee Lenne reageert op het standje, en verslikt zich in zijn eigen broodje kaas. Haar ogen zijn feller dan hij ze ooit gezien heeft, en hij heeft toch echt wel eens flink ruzie met haar gehad! Kattenogen, dat is het eerste woord dat bij hem opkomt. En bijna verslikt hij zich nog erger. Dat was wat Lenne zei over de vrouw in het water, ze had kattenogen.
Tijdens de handarbeidles, waarin iedereen door elkaar loopt, probeert hij bij haar in de buurt te komen, hij wil die ogen van dichtbij bekijken. Nonchalant wandelt hij met een tubetje in zijn handen langs het tafeltje waaraan Lenne met een werkstuk in de weer zou moeten zijn, maar waar ze afwezig met een stuk of wat spijkers zit te spelen. ‘Lijm nodig?’
Lenne kijkt op.
Waren haar ogen altijd al zo groen? Karim legt het tubetje lijm op haar tafel. Lennes ogen lijken te schitteren, te glanzen als bij iemand met hoge koorts. Karim weet echter uit ervaring dat je bij hoge koorts meestal ook vuurrode wangen hebt – hij heeft zelf vorig jaar nog een zware griep gehad – en Lennes gezicht is bleek. ‘Heb je slecht geslapen?’
‘Geslapen?’ Lenne lacht, een meewarig lachje. ‘Ik heb helemaal niet geslapen.’
Karims vingers spelen zenuwachtig met de tafelrand. Wat moet hij tegen haar zeggen?
Lenne zelf zegt niets, ze kijkt hem alleen maar afstandelijk aan.
‘Wat uh... wat ga je na school doen?’ vraagt Karim. ‘Zullen we samen iets gaan doen?’
‘Dacht het niet,’ antwoordt Lenne en daarmee is voor haar, zo schijnt het, het gesprek beëindigd.
Karim loopt, na school, op enige afstand achter Lenne aan. Ook al wil ze dan niet met hem spelen, hij wil met eigen ogen zien dat ze veilig thuiskomt.
Bij het platgetrapte hek blijft Lenne staan. Er ligt een verlangende blik in haar ogen. Karim ziet hoe ze aanstalten maakt over het prikkeldraad heen de hei op te stappen.
En dan gebeurt er plotseling van alles tegelijk.
Een vrouw steekt de weg over, ze komt van de overkant op Lenne af. Ze heeft blijkbaar de auto niet gezien die juist de bocht om komt. De auto rijdt hard, te hard eigenlijk voor in een woonwijk.
Karim hoort gierende remmen. Hij ziet dat de auto een poging doet uit te wijken. Het gaat mis. De auto draait naar links terwijl de vrouw een stap achteruit in diezelfde richting doet. Hij raakt haar vol in het middenrif. De vrouw valt, de auto rijdt nog een meter door voor hij tot stilstand komt.
‘Ulch!’ kokhalst Karim onwillekeurig als hij ziet hoe de auto dwars over de benen van de vrouw heen rijdt. Hij slaat een hand voor zijn mond en haalt een paar keer diep adem door zijn neusgaten, om niet te gaan spugen.
De automobilist springt verwilderd uit de auto. ‘O mijn god, o mijn god!’ is alles wat de man hysterisch uit kan brengen. Wat niet zo vreemd is, als je zojuist per ongeluk over iemand heen gereden bent.
Wat wel vreemd is, is wat er dan gebeurt.
De vrouw staat op. Ze schudt haar rode krullen, klopt het straatstof van haar lange mantel.
De man uit de auto blijft stokstijf staan, midden op de weg. Zijn armen vallen slap langs zijn lichaam en zijn mond gaat open, maar er komt geen geluid meer uit.
‘Sorry,’ zegt de vrouw met het rode haar, ‘ik keek niet goed uit.’
‘Huh...’ zegt de man. En nog eens: ‘Huh...’ Hij begrijpt het niet.
Karim begrijpt het, na enige seconden, wél. Hij herkent het gezicht, de koperkleurige krullen, de lange jas. Ze heeft alleen haar hondje niet bij zich deze keer.
Lenne heeft zich intussen omgedraaid. Ze bekijkt het tafereel met opgetrokken wenkbrauwen.
De vrouw stapt doelbewust op de man af. Ze strekt haar hand uit naar zijn gezicht. Ze glimlacht naar hem. ‘Niets aan de hand,’ zegt ze. Haar stem klinkt sussend, kalmerend. Haar vingers strijken langs zijn ogen. ‘Vergeet het maar,’ fluistert ze zacht, ‘er is niets gebeurd, vergeet het maar.’
De man knippert een paar keer met de ogen. Hij kijkt onnozel om zich heen. ‘Wat zegt u?’ vraagt hij dan bevreemd.
‘Dat ging nog maar net goed,’ lacht de vrouw. ‘Ik kon nog net opzij springen. Gaat u maar weer verder, stapt u maar in en gaat u rustig op weg naar huis, naar uw vrouw, naar de kinderen.’ Karim heeft de neiging zijn vingers in zijn oren te stoppen om de stem van de vrouw niet meer te hoeven horen. Ze klinkt zo bedwelmend dat hij de neiging heeft de opdracht ook uit te voeren, net als de gehypnotiseerde man, die nu inderdaad naar zijn auto begint te lopen. ‘De televisie staat al aan, de wedstrijd is al begonnen,’ gaat de stem fluwelig verder, ‘u hebt nog niets gemist. Rijd u maar heel kalm verder, niet meer zo haasten want daar komen ongelukken van. U komt ruim op tijd thuis vóór het eerste doelpunt.’ Ze lacht.
De man stapt volgzaam in zijn auto en rijdt rustig weg.
Karim is blijven staan waar hij stond toen het ongeluk gebeurde.
De vrouw vangt zijn blik op, ze knikt naar hem.
‘Dag,’ wil Karim zeggen, maar alleen de laatste letter lukt. ‘Ggg,’ komt er uit zijn keel.
Lenne lijkt zich intussen schrap te zetten. Haar hand gaat naar de zak van haar jas. ‘Je krijgt ’m niet!’ sist ze onmiddellijk, zodra de vrouw haar op enige centimeters genaderd is.
‘Alsjeblieft?’ De hand van de vrouw strekt zich naar Lenne uit, handpalm naar boven.
‘Nee!’ gilt Lenne en als de vrouw nog meer tegen haar wil gaan zeggen, stopt ze haar vingers in haar oren en ze rent ervandoor. Niet over de hei gelukkig, ziet Karim. Lenne neemt de langere route naar huis, langs de autoweg. De vrouw kijkt haar gepijnigd na.
Karim schraapt zijn keel en komt een paar aarzelende pasjes naderbij. ‘Ermelinde?’ waagt hij schuw te vragen.
Ze draait zich met een ruk naar hem toe. ‘Dat is lang geleden,’ zegt ze na enige terughoudendheid. ‘Dat iemand mij bij die naam noemde, dat is heel... heel lang geleden.’ Ze glimlacht, maar er speelt iets droevigs om haar mondhoeken.
‘U bent het wel, hè?’ Karim bloost. ‘De vrouw van het schilderij. Ik heb uw portret gezien, bij mevrouw Van Ha... Ho...’ Hij weet de naam niet meer.
De vrouw met het rode haar zwijgt.
Karim blikt verlegen naar haar op. Ze is in het echt nog mooier dan op het schilderij. ‘Lenne... Lenne is een vriendin van mij.’ Hij schraapt zijn keel. ‘Ik wil haar helpen. Weet u misschien wat ik moet doen?’
‘Ach jongen, je kunt zo weinig...’ De stem van de vrouw stokt. Ze zucht. ‘Blijf bij haar in de buurt, probeer een beetje op haar te letten, probeer haar af te leiden. Dat is alles wat je kunt doen. Ik vrees dat er niet veel te beginnen is tegen de krachten van een...’ Ze schudt haar hoofd. ‘Sorry, ik wil je geen angst aanjagen.’
‘Lenne heeft een... ding gekregen gisteren,’ begint Karim.
‘Ja, ik weet het.’ Plotseling lichten de ogen van de vrouw op. ‘Wacht,’ zegt ze en rukt aan een gouden ketting die om haar hals hangt. Een sierlijk medaillon komt onder haar mantel vandaan. Ze doet hem af, het haakt nog even in haar rode krullen. Met voorzichtige vingers peutert ze hem los. ‘Draag dit bij je, doe hem om en zorg dat je hem niet kwijtraakt. Je kunt mij hiermee roepen.’
Karim pakt het medaillon behoedzaam aan. Hij kijkt er een paar tellen naar en herkent het dan van het schilderij. De vrouw van het portret droeg hetzelfde sierraad. ‘Ja...’ stamelt hij, ‘ja... dat heb ik gezien. Maar... hoe kan ik u daarmee roepen? Moet ik dan een of andere toverspreuk...’
De vrouw lacht, een zilverig geluid, alsof ze even een fractie van een seconde haar vrolijkheid hervindt. ‘Nee, je hebt er niets speciaals voor nodig. Noem gewoon mijn naam, dan weet ik je te vinden.’
‘Ik zeg gewoon Ermelinde en dan komt u tevoorschijn?’ vraagt Karim verwonderd.
‘Nee, geen Ermelinde,’ antwoordt de vrouw hoofdschuddend. ‘Erin. Onthou dat goed, ik hoor je alleen als je mij Erin noemt.’
‘O...’ Karim trekt een licht verontschuldigend gezicht. ‘Is dat uw uh... heksennaam of zo?’
Daar antwoordt de vrouw niet op. Haar wijsvinger streelt nog even lichtjes de ronde vormen van het medaillon. ‘Dat draag ik al zovele jaren om mijn hals... ik ben ermee vergroeid. Het is een deel van mij geworden. Kleding verslijt op den duur, maar dit... het hoort dusdanig bij me dat ik het altijd en overal zal weten te vinden.’
‘Dus als ik Erin zeg...’ herhaalt Karim zorgvuldig de vreemde naam die hij nooit eerder gehoord heeft. Op het moment dat hij de naam uitspreekt, wordt het sierraad warm in zijn handen. Het gloeit. Niet heet, niet brandend, maar aangenaam warm. ‘Erin,’ zegt Karim nog eens en het medaillon straalt zacht en lauw.
‘Ik zal komen als je het vraagt,’ zegt Erin. ‘Of ik dan iets kan doen, dat kan ik je niet beloven. Maar ik zal alles proberen wat in mijn macht ligt. Ik vrees alleen dat Alba veel sterker is dan ik.’ Met een verbeten gezicht schudt ze haar rode krullen. ‘Om over Vita nog maar te zwijgen.’
‘Vita?’ herhaalt Karim.
‘Ssst!’ doet Erin dringend. Ze blikt oplettend om zich heen. ‘Doe mij een plezier en probeer die naam zo weinig mogelijk hardop uit te spreken!’
‘Is dat de vrouw met het kale hoofd?’
Erin knikt. ‘Maar vergis je niet, als ze wil kan ze zichzelf lange blonde lokken aanmeten als haar dat beter uitkomt. Als je goed kijkt, zul je echter altijd haar tekens zien.’
‘Tekens?’
‘Het lijkt op een... hoe noemen jullie dat tegenwoordig, een tatoeage.’ Erin wijst. ‘Ze draagt die hier, van boven haar slapen tot op haar voorhoofd. De tatoeage is erg mooi, sierlijk, krullend.’
‘Hebt u ook zo’n ding?’ vraagt Karim geïnteresseerd. Hij vindt tatoeages prachtig, de vader van een schoolvriendje heeft er eentje op zijn bovenarm, heel stoer.
Erin tilt haar rode krullen op. Van onder haar linkeroor tot op haar schouder loopt een donkerblauwe tekening van elegant slingerende ranken.
‘Wauw!’ verzucht Karim. Dat is nog eens wat anders dan een bootje of zo’n lullig hartje met een naam erin. ‘Hebben alle heksen dat?’
‘Het hoort bij de initiatierite,’ legt Erin uit.
‘De watte?’
‘Wanneer je officieel heks wordt, krijg je de tekens.’
‘Dus jij bent toch ook een echte heks?’ vraagt Karim zacht. Hij is plotseling jij in plaats van u gaan zeggen, misschien omdat Erin zo vriendelijk tegen hem is, of omdat haar gezicht zo jong is en haar amandelvormige, heldergroene ogen hem zo twinkelend aankijken. Ze schijnt zijn vragen grappig te vinden. ‘Ik bedoel... ik dacht altijd dat heksen slecht waren en lelijk.’ Na enige aarzeling voegt hij daar mompelend aan toe: ‘En dat ze niet bestonden.’
‘Er zijn net zoveel verschillende soorten heksen als er verschillende soorten mensen zijn.’
‘Hoe ben je heks geworden, wilde je dat zelf?’
Erin kijkt hem peinzend aan. ‘Ik werd geroepen,’ zegt ze na een poosje. ‘En als je eenmaal geroepen bent, dan wil je ook.’
Karim knikt. Hij denkt aan wat Lenne hem vertelde, over de vrouw die haar riep met haar ogen. ‘Dan ben je een soort gehypnotiseerd zeker?’
Erin knikt. ‘Zoiets.’
Karim hangt het medaillon om zijn hals en stopt het onder zijn trui. Het voelt koud op zijn blote vel. ‘Erin,’ zegt hij en de kou trekt weg. Karim lacht. ‘Erin, denk jij dat Lenne geroepen is?’
‘Ja, door Alba,’ antwoordt Erin beslist.
‘Ja, dat dacht ik al. Alba, is dat misschien toevallig iemand die vroeger Alberdine heette? Maar... waarom probeer jij Lenne tegen die Alba te beschermen? Is het niet leuk om een heks te zijn?’
Erin tuurt over de hei, ze denkt lang en diep na. Ze slaat haar armen om haar lichaam heen alsof ze het plotseling koud krijgt, een gebaar waarmee ze zichzelf schrap lijkt te willen zetten tegen iets treurigs. ‘Was het maar waar,’ zegt ze uiteindelijk, ‘dat het niet leuk was. Dan kon je er heel gemakkelijk weer mee ophouden. Nou ja, zij het dat je je aan je zusters moet ontworstelen, maar...’
‘Wat bedoel je daarmee, je aan je zusters ontworstelen?’
‘Degenen die je geroepen hebben, dat zijn je zusters. Voor eeuwig. Het is op zichzelf al niet zo eenvoudig om van hen afstand te nemen. Maar als het heksenleven niet leuk was, dan zouden vele heksen al snel besluiten er maar weer mee op te houden.’
‘Dus het is leuk om een heks te zijn?’
Erin kijkt hem diep in de ogen. ‘Probeer je eens voor te stellen dat je niet oud wordt, niet krom en gebrekkig op den duur, maar dat je voor eeuwig jong blijft. Probeer je eens voor te stellen dat je nooit ziek zult zijn, nooit rillerig of hongerig. Probeer je voor te stellen dat je je kunt verplaatsen waarheen je maar wil...’
‘Vliegen?’ vraagt Karim meteen gretig. ‘Bedoel je dat heksen kunnen vliegen?’
Erin lacht. ‘Vliegen is het juiste woord niet. O, natuurlijk hoeven onze voeten de aarde niet te raken als we daar geen zin in hebben, kijk...’
Karim staart naar haar voeten en ziet hoe zij langzaam van de grond los komen. Erin zweeft enige seconden vlak boven het asfalt, voor ze soepel weer neerdaalt.
‘Wauw!’ roept Karim een tweede keer. ‘En wat is dat andere dan, dat verplaatsen waar je het over had?’
Erin kijkt om zich heen. ‘Waar woon jij?’ wil ze weten.
Karim wijst schuin naar de overkant.
‘Heb je een eigen kamer?’
‘Ja, tuurlijk. Hoezo?’
‘Kun je iets opnoemen uit je kamer, een voorwerp, dat je graag hier en nu in je handen zou willen hebben?’
Karim denkt even na. Hij grijnst. ‘Er zit een lelijk pluchen vogeltje op mijn bed, nog van toen ik klein was. Het is geel. Het is maar ongeveer zo groot...’ Hij duidt iets aan met zijn handen. Hij raakt een beetje in de war doordat er iets trilt voor zijn ogen, hij voelt een beetje wind, niet meer dan een lichte luchtverplaatsing zoals wanneer er iemand met een papiertje naar je wappert.
‘Alsjeblieft,’ zegt Erin. Ze biedt hem het gele vogeltje aan.
‘Hè?’ roept Karim uit. Hij pakt het pluchen beestje van haar uitgestoken handen. ‘Je hebt het hiernaartoe getoverd!’
‘Nee, ik ben het even gaan halen,’ glimlacht Erin.
‘Zo, dat is snel!’ Karims mond valt open. ‘Man, ik wou dat ik dat ook kon! Dat is handig!’ Hij kijkt Erin met grote ogen aan. ‘Wat kunnen jullie nog meer?’
Erin bijt op haar lip. ‘Ik hoor je dit soort dingen helemaal niet te vertellen. En ze zeker niet zomaar eventjes te laten zien. Alba zou me wurgen als ze het wist.’
‘Kan jou het schelen,’ giechelt Karim, ‘je kunt immers toch niet dood?’
‘O jawel, hoor.’ Lachend schudt Erin haar rode krullen uit haar gezicht. Ze geeft Karim een duwtje. ‘Soms vergeet ik bijna hoe leuk mensen zijn. Kinderen, jongetjes. Zo speels.’ Er ligt een blos op haar wangen. ‘Alba zegt vaak dat ik ook te speels ben.’ Ze zucht. ‘Ik ben geen goede heks. Ik bedoel niet dat ik een slechte heks ben, maar ik ben niet serieus genoeg, geloof ik.’
‘Moet dat dan? Heksen maken toch zeker ook wel eens plezier?’ vraagt Karim.
‘Ja, maar op hun eigen specifieke manier. Sommige heksen hebben de grootste lol wanneer ze mensen het leven zuur kunnen maken.’
‘Dat zijn er toch hoop ik maar weinig?’ schrikt Karim. ‘Zijn die verhalen dan echt waar? Die oude verhalen waarin heksen hele oogsten laten mislukken en zo? Onze meester heeft ons daarover verteld.’
‘Een complete oogst laten mislukken is wel wat veel gevraagd,’ zegt Erin. ‘We kunnen best een beetje regen maken, hoor...’ Ze grijpt iets uit de lucht en spettert Karim natte druppels in zijn gezicht. ‘Maar het weer is op zichzelf niet te beïnvloeden.’
‘En dat heksen... en dat heksen...’ Karim haalt even diep adem. ‘En dat heksen kinderen offeren?’
Erins gezicht betrekt.
‘Alsjeblieft,’ fluistert Karim en hij denkt aan Rinnie, ‘vertel me dat het niet waar is.’
‘Je kent ook vast wel mensen die... krengen zijn,’ zegt Erin haperend. ‘Wat denk je dat er gebeurt wanneer zo iemand een heks wordt?’
‘Niet veel goeds,’ mompelt Karim. ‘Maar waarom? Waarom zou een heks zoiets doen?’
Erin rilt. ‘Op dat onderwerp wil ik niet ingaan. Daar wil ik het niet over hebben. Het zijn oude rituelen die nergens voor nodig zijn. Er zijn altijd heksen geweest die zich met de zwartste magie vereenzelvigd hebben.’
‘Houden dan niet alle heksen zich met zwarte magie bezig? Of bestaat er soms ook witte magie?’ Karim lacht een ongelovig lachje.
‘Jazeker. Het hangt ervan af of je het goede wilt of niet.’
‘Wat jij daarnet deed, is dat geen zwarte magie?’
‘Och, wat ik net deed heeft eigenlijk geen enkele kleur, dat zijn maar flauwe grappen.’ Plotseling buigt Erin zich voorover. Ze trekt Karims sjaal wat dichter om zijn nek en ritst zijn jas tot bovenaan dicht. ‘Je moet maar eens naar huis gaan, de lucht betrekt, het wordt donker.’
‘Ja maar...’ bromt Karim. Hij heeft nog veel meer vragen! Hij is nog lang niet klaar.
‘Ik ga nog even kijken of je vriendinnetje veilig op haar kamer zit. Doe mij een plezier en hou haar goed in de gaten.’
Het schiet Karim te binnen dat de vrouw hem nog niet verteld heeft waarom ze Lenne wil beschermen. Ze heeft hem nog niet duidelijk kunnen maken wat er nou mis is met een heks worden, het klinkt anders geweldig! Of is het misschien niet Alba tegen wie ze Lenne wil beschermen, maar is het die andere... Karim durft de naam nauwelijks te denken. Vita heet ze. Hij rilt. Zou die soms iets heel anders met Lenne voorhebben? Iets wat te maken heeft met die griezelige rituelen waar Erin niet over wil spreken? Hij wil het haar nog vragen, maar de lucht trilt en ze is verdwenen.
Automatisch grijpt Karim meteen naar het medaillon, hij voelt met zenuwachtige vingers onder zijn sjaal of het er nog zit. Ja, hij heeft het nog. Een kort moment dacht hij dat hij hier in de berm met open ogen had staan dromen, dat hij zich deze hele ontmoeting verbeeld had. Maar het koele metaal om zijn nek vertelt hem iets anders. ‘Heksen...’ stamelt hij hoofdschuddend, voor hij de weg oversteekt om naar huis te gaan. ‘Ze bestaan.’